CCCCI. Hoofd-stuk. Pyrola, Winter-groen.
HEt Winter-groen brengt uit een teer, dun, veselig worteltjen, vyf, ses, of seven bladen voort, van maaksel en groote byna de Lepelbladen gelyk, maar harder en vaster, staande yder op syn eigen steeltjen. Tusschen dese koomt wederom een steeltjen opschieten byna van een voet hoogte, van welkers midden tot boven toe cierlyke, snee-witte, vyf-bladige bloemtjes komen, hebbende veele veseltjes in haar kruine, waarna roodagtig zaad volgt.
Sy wasschen veeltyds in de duin-valeyen overvloedig: het wil nauwlyks in de hoven overgebragt werden en aldaar aarden. Het bloeid de meeste Somer door, en blyft des Somers en des Winters groen.
Dit gewas werd uiterlyk en innerlyk tegens de wonden gebruikt, want het suivert door syn sagte wringinge, men mag dan door dranken of koken, speutsels en wassingen daaraf maken.