CCCC. Hoofd-stuk. Pyrethrum, Bertram, Seever-wortel, Tand-kruid.
BErtram heeft dunne steeltjes van een spanne ofte anderhalf lang, begroent met redelyk groote bladen, welke wederom aan eene middelribbe in veele kleindere en menigfout doorsnedene blaadjes aan beide zyden doorsneden is, soo fyn byna als de kermillen. Op yder top der steeltjes koomt een vry-groote bloem, die van de stinkende kermillen van maaksel gelyk, welkers kruine ofte middenste geelagtig, en de rontom staande blaadjes wit van boven, maar van onderen wat purperagtig zyn. Het zaad is dun en langwerpig, onder de geele kruine voortkomende. De wortel is dun, byna een spanne lang, graauw van buiten, maar van binnen wit.
Men vind het alhier in de hoven der kruid-oefenaars, en bloeid alhier in 't laatste van de Somer.
De wortel van dit gewas bestaat uit fyne doordringende deeltjes, welke gekauwt werdende een doordringende gloeijing in de mond verwekken, waar door de taeije spog doorsneden werd, en doet yemand louter quylen, hierom gebruikt men die tegens de tand-pynen, keel-geswellen, en eenige andere ontstekingen des monds en keels. Op wyn geset, en daar van somwylen gedronken; verdryft de maag-slym, en alle slymigheid der gedarmte, en