is, en in een groen kokertjen staat: zynde yder blaadjen van 't bloemtjen aan zyn rand gelyk als een weinigjen uitgesneden, en dese zyn enkele, maar de dubbele zyn veel grooter en met veele blaadjes voorsien: de koleur is geel, bleik-geel, wit, blauw-purper, rood-purper, of gemengelt, enz. somtyds siet men dat twee en dry bloemtjes uit malkanderen spruiten. Sommige hebben reuk, en sommige geen.
Een kleinder soort verschilt van de vorige weinig, als mede dat de bloemtjes niet op eene steeltjen alleen voortkomen, maar yder bloemtjen schiet van tusschen de bladen, yder op zyn besonder steeltjen: dese vind men mede wel dubbeld, en somtyds groenagtig. De wortelen van beide zyn klein en veselagtig.
Men vindse hier alleen in de bloem en moes-hoven. Sy bloeijen in de lente, alhoewel ik van de kleine soort, diep in slagt-maand nog wel bloemtjes geplukt heb.
Sy bestaan uit min ofte meer bittere ofte wat scherpe deeltjes. Men agt het gewas goed tegens de jigtige en lamme leden, hoofd-siekten, soo uiterlyk als innerlyk gebruikt: hier van maakt men best kooksels, stovingen en pappen. De wortel in de neus gestoken, segt men dat de tand-pyn geneest. In de keuken gebruikt men selvige in warmoes en struif-kruid.