CCCLXXXVIII. Hoofd-stuk. Pomum Amoris, Gulden-Appel.
DE struik is rond, by de dry voeten hoog of daar ontrent, met veele zyd-takken verdeelt, sappig, en elders aan leunende: is seer beblaad, en diep gekorven, en verdeelt. Onder de bladen zyn geele bloemtjes, op korte steeltjes, vyf of ses by een, waar na ronde besien ofte vrugten volgen, die somtyds gans rond zyn, en somtyds gevoort en oneffen, van groote als een over groote Morelle ofte kleine Walnoot, eerst groen, die allenxkens geel en eindelyk rood werden: zynde van binnen week, vervult met geele korlen. De koleur der bladen is bleik-groen, ruigagtig, en onaangenaam van reuk.
Men vind het alleen in de hoven der kruid-beminnaars. Het bloeyd en draagd vrugten in de somer.
Dit gewas is in geen gebruik, maar de vrugten werden wel in azyn gelegt en gegeten.