CCCLXXXVII. Hoofd-stuk. Polypodium, Boom-Varen, Engel-soet.
DEse Boom-Varen is de Filix Mas ofte Mannekens-Varen seer gelyk, maar veel kleender, en om de kanten niet gekartelt. Sy spruiten uit de wortel yder op zyn eigen steel ofte ribbe, zynde over beide zyden diep gesneden, by na tot de middel-ribbe toe: zynde aan de bovenste zyde kaal en glad, uit den geelen-groen: maar aan d'onderste zyde, hebben sy eenig verhevene plekjes als vratjes, bruin van koleur: in welke ik meine dat de bloem en het zaad gevonden werd. De wortel is van buiten bruin, en van binnen groenagtig wit, soetagtig van smaak, met eenige straffigheid, heeft veele knoopen en ongeschikte oneffenheden.
Daar is nog een soort dat soo groot niet werd, en daarom kleine Boom-Varen gesegt. Maar het onderscheid komt alleen van de plaats daar die wast, en dat de wortel jong ofte oud is. Men vindse op oude Wilge-boomen, en aan d'eike, ook wel op d'aarde aan de dyken te wassen: als mede op Boeke-boomen, Haselaar, enz. dog die op de eike wast, werd van de Genees-Heeren meest voorgeschreven.
De wortel werd alleen voorgeschreven alleen ofte met andere van die soort gemengt. Sy bestaat uit sagte afvagende, en prikkelende deeltjes, waar door