CCCLVIII. Hoofd-stuk. Panicum, Panik-koorn.
HEt Panik-koorn wast met verscheide halmen, gelyk de Geers, zynde van binnen vol en lyvig; heeft verscheide knoopen, werdende allenxkens spitser; onder elke knoop is een lang blad, gelyk dat van Geers, maar scherper, rouwer en breeder. De aare is langwerpig, dik en seer vast gesloten, bestaande uit een menigte granen, zynde door de swaarte eenigsins omgebogen. De granen zyn rond, hard, blinkende, omringt met velletjes ofte huisjes, wat geelagtig van koleur, de Geers niet ongelyk, maar wat kleinder. De wortel is veselagtig.
Het wast op sandige bouw-landen en werd in de Lente gesaeit, krygende in de somer zyn koorn.
Men kookt het met melk, gelyk de Geers, of met water, en geeft geen quaad voedsel, alsoo het vol meel is: stoppende den overvloedigen afgang. Van het meel werd ook brood, Marsepein, Makarons, enz. gebakken.