Het Wyfjen is tweederlei: welkers eerste soort de struik niet heel rood is: de bladen zyn sonder veel orders te houden gedeelt, zynde yder wat smalder als van het Manneken, van boven groender en van onderen witagtiger: de bloemen zyn van maaksel en koleur mede de selfde: somtyds gansch dubbel en wel uit twee hondert blaadjes min of meer bestaande. De zaad-huisjes en zaad zyn mede al het selfde; maar de dubbele brengen selden ofte geen zaad voort: de zaad-huisjes zyn gemeenlyk als twee omgekromde hoorntjes, beide tegens malkanderen over staande. De wortel, daar de struik uit voortkomt, is een knobbel, aan welke veele andere knobbelagtige ofte klieragtige knobbelen hangen, die wederom van verscheide andere, die alle aan dunne veselen aan malkanderen hangen, vast zyn.
Een tweede soort van 't Wyfjen, geeft midden ongeschikte bladen, uit den groenen witagtiger, maar van onderen wat witter. De bloemen zyn kleinder en veeltyds bleek-rood. De wortel is mede klieragtig, dog dunder en langer.
Alle dese soorten vind men hier alleen in de bloem-hoven, die in de Lente tot een cieraad dienen: het zaad werd in de somer ryp.
De wortel, zaad en bloemen bestaan uit grove en fyne deelen, beide door de smaak blyksaam: en van dese soorten werd alleen het Mannetjen gebruikt. Dese nu werden gemeenlyk gebruikt tegens de stuipen, vallende siekten, en andere zenuw- en hoofd-qualen, maar ik hebbe de uitwerksels daar nooit van vernomen. Sy maken van de bloemen en wortelen een onnut water. Van de bloemen een Syroop, Conserf, Extract, Sout. Van het zaad maken sy poeders, of sy rygen die als kralen om den hals, of sy hangen de wortel aan den hals, en meer andere onnoodigheden.