Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 436]
| |
gemeenlyk dertien bladen aan eene middel-ribbe, matig groot, yder is wat breed en lang, spits-toeloopende, en om de rand zaags-gewyse getand, bleek-groen van koleur, sagt, en min of meer gehaart: het hout is niet seer weeragtig ofte gekronkelt als de essche, maar hooger van koleur, en wel soo hard. De bloemtjes komen tros-gewyse veel by een, zyn vyf-bladig, wit, en aangenaam van reuk, hebbende eenige veseltjes met nopjes in't midden. Daar na volgen eerst groene besien, die daar na met heele trossen schoon meni-rood werden, cierlyk om te sien, niet aangenaam van smaak. Men siet se hier om de kanten van de Hof-steden en Boom-gaarden tot cieraad geplant. Sy bloeijen in de Lente, en de besien zyn in den Herfst ryp. De besien werden gebruikt om lysters, sneppen, enz. te vangen. |
|