pen der takjes, komen schubagtige aartjes, tusschen welke kleine witte bloemtjes te voorschyn komen. Het zaad is bruin-geel, en heel klein. De wortel is dun en veselagtig.
Een ander soorte werd Onitis genaamt, wiens bladen witter, en byna den Hysop gelykende zyn: het zaad heeft als sommige byeen gevoegde schubbetjes, ofte als kleine besien.
Een derde noemt men wilde Orego ofte grove Majolein: des selfs struikjes zyn rond en ruig, wel een voet hoog, sig boven in verscheide takjes deilende. De blaadjes zyn breed en langwerpig spits-toeloopende, twee en twee over malkanderen staande. Op de toppen komen hoofdjes of bolletjes met bleik-purpere en somtyds witte bloemtjes, hebbende veele fyne veseltjes. Het zaad is klein en roodagtig. De wortel is hard, lang en houtagtig, des winters over blyvende.
De Engelse wast wel soo laag, hebbende kleinder, groender en gladder bladen. Haar bloem-bolletjes zyn smalder en meer in een gedrongen, waar uit kleine purpere bloemtjes komen, gevolgt van een klein zaad. De wortel is dun en hard.
Alle dese soorten wassen hier alleen in de kruid-hoven, en bloeijen de meeste somer door.
Alle hebben sy een aangename reuk en smaak, voornamelyk de Spaanse ofte Candise, welke uit veel zoute en oliagtige deeltjes, en by gevolg beweeglyke deeltjes bestaat. Men gebruikt dit gewas dan, voornamelyk de opperste topjes, tegens alle de verstopte ingewanden, hoest, moeijelyk ademen, geel-sugt: vermeerdert de melk in de borsten, doornsyd de slym, verdryft winden, enz. de topjes van de Spaanse kan men drinken gelyk de Thée: is aangenam van reuk en koleur, en men merkt door de smaak een fyn vlug sout. Men kan