CCCXLIX. Hoofd-stuk. Ophioglossum, Lancea Christi, Adders-tonge, Speer-kruid.
DIt gewas heeft maar een breed en langwerpig blad, glad en lyvig, spits-toeloopende: uit wiens struikjen ofte schoot een dun regt opstaande priemtjen, matig dik en spits-toeloopende te voorschyn komt, geel van koleur, scherp, hard en saags-gewyse gekartelt: en dit komt dikmaals dubbelt te voorschyn. Uit de voren van dit adder-gelyke tongetjen komt een meelagtigheid als het ryp is, dat een zaad schynt te wesen: dit gewas is soetagtig en papagtig van smaak. De wortel is uit eenige dikagtige veselen bestaande, wat bitter en scherp van smaak.
Men vind het in de duin-valeijen, en poelagtige landen. Het spruit in de Lente uit d'aarde, maar na de braak-maand siet men het niet meer.
Het werd voor een wond-kruid gehouden: dog de kragten zyn my onbekend, aangesien het niet in gebruik is.