CCCXLVIII. Hoofd-stuk. Ononis, Anonis, Aresta Bovis, Resta Bovis, Prang-wortel, Stal-kruid.
DIt gewas heeft dunne, taeye, buigsame en houtagtige rysjes een voet hoog, hebbende verscheide leedjes ofte knoopjes, sig in eenige zyd-takjes verdeelende, gewapent met verscheide stekende harde doornen, alhoewel dat'er een soort is sonder doornen: hier aan komen kleine, langwerpige, wat spits-toeloopende, en rontom eenigsins geschaarde, donker-groene blaadjes. Langs de steeltjes en tusschen de blaadjes, komen bloemtjes die van de peulen gelyk, gemeenelyk bleik-purper-verwig, selden heel wit, en nog seldender geel. Na dese volgen kleine peultjes, met breede, platte erwtjes. De wortel is lang taey en hard, langs d'aarde gins en weder sig uitstrekkende.
Men vind het in de Bouw-landen, en Gras-landen, dat de ploeger niet geern siet, alsoo de ploeg door des selfs hardigheid tegen gehouden werd: de wortel blyft des winter over: in de Lente spruiten sy weder uit, en geven in de somer bloemtjes.
De wortel is meest in 't gebruik, en bestaat uit eenige beweeglyke deeltjes, met salpeterigheid vermengt: daarom is deselvige afvegende, verdunnende, pis en graveel-dryvende, geel-sugtigheid weg-nemende, verstopte ingewanden ontstoppende. Om het selvige tot gebruik te brengen, is het best de wortelen in kooksels te gebruiken: en dagelyks te drinken, gelyk men Thée doet. De andere bereidselen zyn meest onnut.