kaal, glad, en effen: van onderen siet men verscheide daar door loopende ribben, die alle te samen op lange, ronde, gladde, voose en doorgate steelen van hare wortel opwaarts komen. Van de selvige wortel komen mede stelen, op welkers top een groote witte bloem koomt, wat langwerpig, bestaande uit breedagtige spitse bladen, hebbende in 't midden geele draadjes: de buitenste bladen zyn groenagtig. Na de bloemen siet men ronde bolletjes, waar in redelyk groot, bruin-geel en blinkend zaad gevonden werd. De wortelen zyn seer groot, lang, dik, voos, geknoopt, knobbelagtig, van buiten bemorst, en van binnen geel, met eenige veselen behangen, welke uit de slyk los geraakt zynde, op het water dryven.
De tweede groote Plompen zyn geel. De bladen zyn als van de witte, maar wat langwerpiger. De steelen zyn wel deselfde, maar kantig en gehoekt. Brengt geele vyf-bladige bloemen voort, yder op zyn besonderen steel, zynde niet dubbel als de witte. In 't midden van de selvige koomt een rondagtig zaad-hoofdjen, boven spits ofte eng, een kruikjen ofte flesjes byna gelyk, hebbende veele geele veselen rontom sig. Het zaad is als van de witte, dog wat grooter. De wortelen zyn als van de vorige.
De eerste kleine heeft een dikagtige en byna geknoopte wortel met veele hier en ginder verspreide en in den grond vast gewortelde veselen, waar uit verscheide steelen, soo voor de bladen, als voor de bloemen voortkomen. De bladen zyn breed en byna heel rond, glad, effen, blinkende, kaal, dryvende mede op het water de groote van een palme van een hand. De bloemtjes komen veele uit een geblade steel by malkanderen, zynde klein en geel, bloeijende d'een na d'andere, waar na kleine zaad-hoofdjes ofte kruikjes volgen.