CCCXLIV. Hoofd-stuk. Noli me tangere, Herba impatiens, kruidjen roert my niet, Spring-kruid.
DE struik is rond, geknoopt en regt, hebbende veele zyd-takken, rigt sig veeltyds meer dan anderhalven voet hoog op; is bewassen met breede, spits-toeloopende, geschaarde, teere, dunne, sappige, bleek-groene bladen, staande yder aan zyn steeltjen; op de toppen, en ontrent de bovenste bladen wassen geele bloemtjes van haar eigen steeltjes afhangende, zynde hol, van voren breed, en van agteren spits-toeloopende, als met een omgekromt hoorntjen, gelykende na een delphyntjen; hier na volgen, kleine, lange, ronde, zaad-kokertjes, welke ryp zynde, en even aangeraakt, terstond open springen, en haar zaad laten vallen: de wortel is veselagtig.
Alle jaren koomt het nieuw zaad weelderig voort soo in 't wild als in de tuinen, daar het om zyn aardigheid nog gedult werd. Het bloeid in 't begin van de somer. Men noemt het ook Balsamina Lutea en Persicaria Siliquosa.
Men houd dit kruid voor schadelyk, en daarom schynt het in geen gebruik te wesen.