CCCXXXVIII. Hoofd-stuk. Nasturtium Sylvestre, Thlaspi, Wilde-kerse, Boere-kerse, Vissel-kruid, Bessem-kruid.
IN Holland, Zeeland, Vriesland, enz. heb ik dryderlei vernomen. De grootste, heeft lange breedagtige bladen, niet spits, maar rond uitloopende, aan de kanten min of meer gekerft, ofte liever als uitgesneden. De struikjes zyn rond en wassen een voet min of meer hoog, sig in eenige takjes verdeelende, langs deselvige komen witte vier-bladige, kleine bloemtjes. Waar na platte ronde schildekens ofte zaad-blaasjes volgen, die aan de bovenste zyde een weinig ingekeept zyn: hier in legt klein, rond en donker-bruin zaad, zynde seer scherp en wat lookagtig van smaak. De wortel is dun.
De middel-soort heeft kleender bladen, die voor spits-toeloopen, omhelsende haren struik ofte takjes met twee spitse agter uitsetsels, sy zyn ook niet ofte weinig geschaart. Het struikjen is rond en taey, een voet hoog ontrent, langs welker takjes kleine vier-bladige witte bloemtjes komen, gevolgt van zaad-huisjes als de vorige, dog veel kleinder, waar in men seer klein, en scherp-bytend zaad vind. De wortel is klein en veselagtig.
De kleinste is het eigentlyke Bessem-kruid, heeft seer dunne rysjes ofte struikjes, wassende een spanne hoog min of meer, hebbende seer veele zyd-takjes; waar aan seer kleine, langwerpige, en spits-toeloopende blaadjes zyn. De bloemtjes en zaad-huisjes zyn mede de selfde, maar alles uitnemende klein, de wortel is dun en veselagtig.
Men vindse hier alle langs de wegen, dyken, en