CCCIV. Hoofd-stuk. Marrubium, Prassium, Malrouwe, witte Andorn.
DE ordinaire Malrouwe wast gemeenlyk wel een voet hoog ofte anderhalf, met veele vierkante struikjes, met een grysen dons bewassen: van onderen tot boven komen veele gryse, byna rondagtige, gerimpelde, en rontom de kanten een weinig gekerfde blaadjes, staande twee en twee tegens malkanderen over, met korte steeltjes, soodanig dat yder twee paaren altyd kruis-gewyse staan. De bovenste bladen hebben rontom de steel witagtige bloemtjes, van maaksel als van de doove netels, dog veel kleinder, wassende in scherp stekende huisjes, waar in daar na een rondagtig en rouw zaad gevonden heeft. De wortel is swart, bestaande meest uit veselen. Dit gewas heeft een aangename en muscusagtige reuk.
Sy wast hier veel in de duinen, ook hier en daar langs de wegen en bouw-landen; sy draagt het tweede jaar, na dat sy gesaaid is geweest, in de Somer bloemtjes.
De reuk doet blyken, dat sy van fijne deeltjes is, en hare bitteragtige smaak, dat sy alle de verstopte ingewanden opent, als lever, milt, longen, enz. daarom is sy ook dienstig in de verstopte moeder-siekten, tering, etter en bloed-spuwen, opgestop-