CCCIII. Hoofd-stuk. Mandragora, Man-wortel.
MEn noemt dit gewas Mannetjen en Wyfjen. Het Mannetjen heeft groote, lange, breede, gladde, en bleek-groene bladeren, die van de Hof-patientie wat gelykende, leggende ter aarden nederwaarts, schietende geen struik. Maar tusschen de selvige komen redelyk groote vier-bladige groenagtige witte bloemtjes, steunende op een groen geblaad steunseltjen, staande yder op een dun steeltjen. Hier na volgen geele, gladde, blinkende, ronde, en sterk-riekende besien: welker zaad platagtig is, en niers-gewyse gemaakt. De wortel is witagtig, lang, dik, en van onderen gemeenlyk in twee schenkelen gedeelt, selden in dry'en, gelykende soo yets wat na een mensch, daarom heb ik dit gewas Man-wortel genaamt.
Het Wyfjen heeft smalder, kleinder en donker-groender bladen; de besien zyn bleeker-geel, peers-gewyse gemaakt. De wortel is als voren, maar van buiten wat swartagtig.
Het Manneken siet men meerder dan het Wyfjen: welke men beide hier alleen in de kruid-beminnaars hoven vind. Sy bloeijen in het laatste van Lente en in 't begin van de Somer, waar na de vrugten volgen.