CCLXXXVIII. Hoofd-stuk. Lunaria minor Racemosa, of Botryoides, klein Maan-kruid.
DIt gewas heeft maar een blad, staande op een dun, teer, rond, dik, kaal en glad, regt opstaande steeltjen; aan beide zyden met vyf of ses kerven tot de middel-ribbe toe gekorven, makende als twaalf of dertien verscheide blaadjes uit, die yder wat rondagtig zyn, en na een halve maan gelyken. In 't midden deses struikjes by den oorsprong van het blad spruit een ander teeder en dunder steeltjen opwaars, op welkers top aars-gewyse ofte druifs-gewyse kleine bloemtjes wassen, welke opengaande, door de minste beweginge of aanrakinge, eenige fyne stof laten vallen; hier na volgen kleine, ronde zaadjes, druifs-gewyse te samen geset. De wortel is veselagtig.
Men vindse in de Duin-valeijen, op gebergten en schrale Landen. Men vind het in de Lenten en in 't begin van de Somer.
Het is grof en aardagtig van deelen te samen trekkende, waar door de darm-vloeden en Vrouwe-vloeden gestopt werden, wanneer men des selfs kooksel drinkt.