CCLXXXIX. Hoofd-stuk. Lupinus, Tamme Lupinen, Vyg-boonen, Box-boonen.
DE Tamme Vyg-boonen hebben een struik van twee ofte dry voeten hoog, zynde rond, ruig en vast, van binnen hol, staande Heesters gewyse regt over end, verbreidende sig in verscheide takken, na dat deselve d'eerste reis gebloeyd heeft, waar aan mede bloemen komen. De bladen zyn rond, byna sters-gewys in vyf, ses, seven, enz. smalle deelen verdeelt en gesnippelt, die alle op eene steel steunen. Van boven zyn sy bleik-groen, maar van onderen witter en wolliger, welke sig nederwaarts laten hangen, wanneer de sonne onder gaat, en de warmte haar niet meer opspant. By daag draeijen sy sig na de sonne, soo dat d'ambagts-luiden daar by weten wat uur het is. De bloemtjes staan veel by een, aars-gewys wit van koleur, van maaksel byna als van de erwten; hier op volgen lange, breede, dikke, bleik-groene en wolagtige hauwtjes, in welke vier of vyf dikke, platte, ronde byna witte boontjes leggen: zynde van binnen geel en bitter van smaak: op die plaats daar sy aan de hauwe vast zyn, is een groefjen ofte holletjen. De wortel is dun en regt, eenigsins beveselt, en houtagtig.
Men vind de selvige mede met ligt-blauwe en ook ligt purpere bloemen: maar de boontjes zyn op beide platte zyden wat duister en stroef rood.
Sy wasschen hier in de hoven, en bloeijen in 't begin van de Somer.
Van de boonen maalt men meel om Pappen te maken, met welke men de geswellen rypt, en de splinters uithaalt. De boonen dooden de wormen;