CCLXXXIV. Hoofd-stuk. Lithospermum, Milium solis, Steen-saad, Paarl-saad.
HEt eerste is het Groote Paarl-kruid, dit schiet met veel dunne, teedere, lange, rouwe en ruwe struikjes, wel van twee voeten hoog, leggende byna op d'aarde neder. De blaadjes zyn van onderen tot boven lang en smal, spits-toeloopende, rouw, ruig en donker-groen, boven op de toppen zyn eenige takjes met vyf-bladige blauwe bloemtjes, staande elk in zyn groen Kelk, en op korte steeltjes. Hier na volgt seer hard, wit zaad, van groote als Coriander. De wortel is veselagtig, die sig door voort te wortelen voort plant.
De kleine wast regt over end, welkers struik in veele takjes gedeelt werd. De bladeren zyn wat korter en breeder als het vorige, maar mede rouw en donker-groen: de bloemtjes die langs de steelen groeijen zyn vyf-bladig en witagtig; daar na volgt wit, glad, blinkend hard zaad, wat grooter als dat van de geers, gelyken na kleine paarltjes. De wortel is redelyk dik, en veselagtig, diep in d'aarde groeijende, blyvende mede des Winters over.
De derde heeft soo witten zaad niet als de kleine: is rouwer, gerimpelt en niet blinkende ofte glad.
De vierde wast een palme hoog, met smalle blaadjes als lyn-zaad: tusschen de welke en de stelen kleine zaadjes komen, zynde glad, effen, hard en swart.
Het eerste vind men in de hoven, als mede het vierde, maar d'andere heb ik hier en daar in 't wild gesien; sy bloeijen in 't laatste van Lente.
Het zaad bestaat uit een oliagtig Salpeterig zout,