Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 366]
| |
volgen byna ronde zaad-huisjes, met langwerpig, blinkend en ligt-bruin zaad. De worteltjes zyn veselagtig. Dit werd op verscheide plaatsen in de Boulanden gesaaid. Men saaid het in Lente, en bloeyd in de Somer. In de genees-kunde gebruikt men alleen het zaad gemeenlyk, men maakt van het selvige meel om in Pappen te doen, met welke men de geswellen vermorwt en doet rypen. Innerlyk mag men het gebruiken tegens den hoest, zyde-wee, tering, enz. van het zaad kookt men een slym met water, tegens d'ontstekingen der oogen. Het meel met water gekneed, op een doek gestreken, en op de zeere-hoofden gelegt, kleeft daar vast aan, en dus doende kan men het hair uithalen. Uit het zaad werd een olie geperst, die goed is tegens de buik-pyn en zyde wee in genomen. Met de selvige kan men schilderen, letters drukken, vernis maken, enz. de koeken, daar d'olie uitgeperst is, geeft men de koeijen te eten, wanneer die siekelyk zyn. Deselvige gestooten en met water tot een Pap gemengt, is dienstig om distilleer-tuigen toe te plakken. Van het gewas selve maakt men alderlei soort van vlas, na dat het in 't water gelegen heeft, en de groente is afgerot, gedroogt en geslagen of geklopt is. Hier van maakt men gaaren en linnen, het ruwe gaaren in heete soete melk, of in heete Brandewyn gestoken en op de buik gelegt, doet de buik-pyn over gaan: en versterkt de maag. |
|