CCLXXIX. Hoofd-stuk. Lilium Silvestre, Lilium Calvariae, Lelien van Kalvarien, wilde Lelien, Cimbels, Singels, Heidense bloemen.
DE struik is somtyds ruim dry voeten hoog: van onder somtyds wat purperagtig gespikkelt. De bladen zyn lang, breed, spits, staande met haar ses, seven of agten rontom de struik sters-gewyse, en alsoo d'een boven d'ander. Op het bovenste des struiks krygt men langs henen verscheiden nederwaarts hangende ses-bladige bloemen, kleinder dan de witte ofte Saffraan-verwige Lelien, staande yder op haar eigen steeltjen. Dese blaadjes zyn geheel om gekrult, en daarom krul-lelien genaamt. De koleur is bruin of bleik verstorven purper, die somtyds wat hooger en somtyds wat lager van koleur is; ook siet men haar wit, en ook geel. De blaadjes zyn gemeenlyk donker gespikkelt, maar niet altyd, in 't midden siet men een groen priemtjen, dat voor aan een dry-hoekig stompjen heeft, die is rontom begroeid met ses veselen, die op haar opperste purperagtige nopjes hebben, die als met een donker rus-geel stuif-meel bedekt zyn. Hier na volgen kantige zaad-huisjes met grauw kafagtig zaad. De wortelen zyn de andere Lelien wel gelyk, maar seer geel van koleur.
Sy wasschen in de bosschen en gebergten in Duitsland, en daarom Berg-lelie en Lilium Montanum genaamt; maar hier vind men haar alleen in de bloem-hoven. Sy bloeijen in 't laatste van de Lente.
De kragten zyn als die van de Saffraan-geele Lelien, dog nog wel soo kragtig.