takt, van buiten bruin en van binnen wit.
Men siet het selvige veel by de boere huisen wassen, en in de hoeken van de Tuinen, in de schaduwen: het welke in de Somer bloeid.
Dit kruid, zaad en wortel zyn sterk-riekende, hebbende yder nog zyn onderscheid en verscheide sterkte van smaak en reuk. Het bestaat uit fyne oliagtige soute deeltjes, en werd onder de tegengiften gerekent, het opend, dryft de pis en Stonde-vloed, versterkt de maag, verdryft de winden, Kraam-vloed, dood de vrugt, vervordert den arbeid, verteert de slym, geeft een goede uitwaseming in koude, slymige en Waterige lighamen. Uiterlyk geneest het wonden, suivert de sweer-gaten, en is dienstig tot baden te maken.
Uit dit gewas kan men dan waters overhalen, by welke mede een fyne olie over komt, die men van het water afscheid. Met Brandewyn gedistilleert, geeft een goed wind-water. Hier van mag men ook kooksels maken en drinken.