gende; in 't midden zyn geele draadjes en nopjes. Hier na volgen lang-ronde zaad-bolletjes met klein, rond, sagt en ros zaad. De wortel is als voren.
De derde is de tweede geheel gelyk, alleen dat de selvige wat grooter en hooger groeid, krygende vyf of ses bloemtjes, d'een na d'ander.
De vierde heeft een heele kleine bolle van veele veselingen gemaakt; de blaadjes zyn dun en teer. Het steeltjen is een halve spanne hoog, op welkers top men een ofte twee witte, kleine, ses-bladige bloemtjes siet afhangen, de tweede ende derde gelyk, maar kleinder, en sonder reuk.
Dese alle vind men in de bloem-hoven. De twee eerste zyn van d'aldervroegste bloemtjes in de Lente; de derde komen wat later; maar de vierde siet men in den Herfst.
Aangaande haar gebruik is nog onbekend: want men plant se om het cieraad der bloemen te hebben.