CCLXIII. Hoofd-stuk. Lathyris, Cataputia Minor, Spring-kruid, Spurgie.
DEse Lathyrus behoort eigentlyk onder de soorten van Tithymallus. De struik wast ontrent twee of dry voeten hoog, byna een vinger dink of wat dikker, van binnen hol en boven in verscheide kleine takjes verdeelt; langs de struik heeft men lange, matig smalle, lyvige, uit den blauwen-groene bladen; welke aan de takjes korter en veel breeder zyn. Op het opperste der takjes komen seer kleine geele bloemtjes: daar na volgen redelyk groote dry-kantige zaad-huisjes, besluitende in sig dry ronde zaad-korlen. De wortel is veselagtig; uit de deelen van dit geheele gewas, komt een bitter en scherp melk-koleurig vogt.
Het wast weelderig in de hoven, en bloeid in de hoven, zynde cierlyk om aan te sien.
Dit gewas doet sterk purgeren en ook wel braken, ses of seven korls des zaads in genomen, doen het selfde. De bladen van buiten over-gelegt, doen de huid rood maken en bleinen trekken. Het witte sap verdryft de wratten: en het overgehaalde water dient om de sproeten te verdryven. Voorts is het van kragten als de Wolfs-melk.