CCLXIV. Hoofd-stuk. Lathyrus, Cicercula, Platte-erwten.
DEse hebben kantige struikjes, aan beide zyde plat, en in breede velagtigheden ingedouwt, gins en weder langs d'aarde kruipende; uit welkers leedjes lange, gladde, smalle en puntig loopende bladeren, altyd twee en twee op een steeltjen, groeijende: tusschen welkers midden altyd een lang omgekromt klawiertjen voortkomt, waar mede sy sig over al aan vast hegten. De bloemtjes zyn wit, altyd een alleen, van maaksel als die van de Peul-vrugten, hier na volgen breede, platte, en korte peultjes, hebben kantige, witte erwtjes binnen haar, die van binnen geel zyn. De wortel is veselagtig.
Sy groeijen in de hoven, welke met d'andere Peul-vrugten bloeijen en geplukt werden.
Sy konnen tot spyse gebruikt werden, als andere Linsen en Wikken.