lang, van binnen geel, en sig met eenige deilingen in d'aarde diep neder schietende.
De tweede is de tamme Patientie ofte Lapathum Sativum. Dese is van gedaante de vorige gelyk, maar de bladen zyn groender, grooter, breeder, sagter, en in een scherpe stomp toe-loopende. Ook werd de struik veel dikker en hooger, ja somtyds wel vyf of ses voeten hoog. Ook is de wortel met de bloemtjes geel.
Een derde noemt men Rhabarbarum Monachorum, Hydrolapathum, Lapathum Aquaticum, Water Patich, en groote Patich: heeft groote, lange, harde, donker-groene bladen, grooter dan die van de tamme. De struik is rond, en wast somtyds vier ofte vyf voeten hoog, die mede met bladen bewassen zyn: de bloemen en saden, zyn als die van de vorige. De wortel is van binnen bleik-rood, hard en vry dik.
Een vierde soort noemt met Sanguis Draconis, Lapathum Sanguineum, ofte Draken-bloed. Des selfs bladeren zyn kleinder, bruin-root, waar door veel bleek-roode ribben loopen. De struik wast niet veel hooger dan anderhalve voet.
By dese behooren mede soorten van Suuring, maar die hebben wy te voren beschreven.
De eerste wast langs de wegen, Slooten, in natte Velden, enz. de tweede en vierde in de Moes-hoven; en de derde aan de water-kanten, tusschen het riet in. Men siet haar bloeijen en zaad hebben in de Somer en tegens den Herfst.
De bladen moeten uit kittelende deeltjes bestaan, alsoo sy by Warmoes gehakt en gegeten, den afgang bevorderen, voornamelyk die van de tamme. Het zaad segt men den buik-loop te stoppen. De wortel gekookt, en 't vogt gedronken geneest de schurft en krawagie, en somtyds de