CCLIX. Hoofd-stuk. Lactuca Sylvestris, Wilde Latouw.
SY werd van sommige Endivia genaamt. De bladen zyn lang, maar smalder dan die van de Hof-Salade, aan beide zyden diep gesneden en gekerft, welker middel-ribbe van agteren met saags-gewyse doorntjes begroeit zyn. De struik werd dikwyls wel twee voeten hoog, meer of min, na de grond is: is heel rouw met dunne haartjes en kleinder bladekens begroent. Op de top komen eenige takjes, die op haar uiterste geele bloemtjes hebben, die daar na in witte stuifjes vervliegen, waar onder men een donker-bruin zaad vind, zynde mede wat langagtig en plat. De wortel is klein en kort: de struik, ribben, en wortel geven een bitter melkagtig sap.
Men vind het in de Zaey-landen op Muiderberg, langs sommige wegen: te Franeker op de wal, agter het Slot, enz. Sy bloeyd de gansche Somer door.
Aangaande de kragten die komen seer over een met de Endivia en Sonchus.