blaadjes van dese soort vry kleinder zyn, en eer eenige teikenen, ofte beworpingen en strepen van de bladekens, die men in eenige andere soorten van Lisch siet, hebben, dan dat sy dese souden gelyken. Na de afgevalle bloem, volgen langagtige en dry-hoekige zaad-huisjes: hier in is seer digt op een leggende breed, plat, knosselig ofte kafagtig en voos zaad. Het heeft kromme, slim-loopende, lange, geknoopte en gekronkelde wortels, bleik-rood van koleur en wat te samentrekkende van smaak.
Sy werden door de wortels voortgeset, als mede door het zaad, en wast langs de Water-kanten, van Slooten, en Vaarten tusschen Gouda en Rotterdam, en Friesland, enz. en bloeid gemeenlyk in Mei-maand en Braak-maand.
Sy werd hier selden gebruikt. De wortel geknauwt trekt wel wat te samen, een teiken dat die bestaat uit veele ongeregelde en grove deeltjes; maar alsoo die mede eenige scherpigheid, besonderlyk als men die over de tonge laat gaan, na laat, soo bestaat die mede uit eenige fyne deeltjes, welke door de grove in 't begin niet gemerkt werden. Het is soo het is, sy werd in alle Vrouwe-vloeden en darm-vloeden seer aangepresen, als mede tegens het bloed-pissen, ten welken einde men de afsiedsels kan gebruiken; als mede het poeder van de gedroogde wortels.