CCXXXIV. Hoofd-stuk. Herniaria, Duisent-knoop, Duisent-koorn, Duisent-grein, en Knawel.
HEt Duisent-koorn is een klein-kruid-gewas, dat langs d'aarde kruipt, sonder dat het sig eenigsins oprigt, met dunne, teere, en rontom leggende steeltjes, hebbende veele knoopjes en ledekens, roodagtig van koleur, voorsien met Thym-gelyke blaadjes. De bloemtjes zyn geel of wit en boven maten klein, wassende met geheele trosjes by malkanderen, hebbende tegens over gemeenlyk een blaadjen, soo dat dese struikjes gansch met dese trosjes beladen zyn. Hier na volgt een seer klein zaad. De wortel is dun, met veseltjes beset, en diep in d'aarde boorende.
De Knawel wast een palme gemeenlyk hoog, hebbende veele geknoopte en min ofte meer hairagtige takjes, die zig wederom in andere kleine verdeelen. Dese zyn mede begroent met kleene blaadjes, uit welkers schoot ofte oorsprong seer kleine gras-verwige en tros-gewys geplaatste bloemtjes komen; waar na seer klein zaad volgt. Het gantsche kruidjen is grys van koleur, heeft een dun, langagtig en met veselen bewasse worteltjen.
Men vindse op zandige plaatsen, ongebouwde landen, en somtyds op vogtige plaatsen. Het werd in de Somer gesien.
Het kooksel daar van werd gedronken tegens de breuken, zandig nier-gruis en ook dat der blase, met wel te doen wateren, af te setten, als mede tegens de geel-sugt.