CCXXXII. Hoofd-stuk. Herba Judaica, Sideritis, Glid-kruid.
DIt kruid heeft kantige en geknoopte struikjes, van een spanne hoog, somtyds, dog niet altyd in verscheide takjes gedeelt: uit yder knoop komen twee over malkanderen staande, matig breede, langwerpige, eenigsins geschaarden spits-toeloopende blaadjes, op seer korte steeltjes. Voorts komen uit elk knoopjen twee bloemtjes, staande niet over malkanderen, maar alleenig aan eene zyde nevens malkanderen, van gedaante als van doove netelen, maar kleinder en blauw-verwig. Het is aangenaam van reuk, bleek-groen, en de steeltjes, met d'onderste zyde der blaadjes siet men dikwyls roodagtig: de zaden volgen daar na. De wortel is veselagtig.
Sy wast veel langs de water-kanten, en dan is sy witter; maar aan de wegen en drooger plaatsen is sy rooder. Dese bloeid in Wiede-maand en Hooi-maand.
Men agt het dienstig om wonden en breuken te genesen uiterlyk op gelegt: en ingegeven, soude het dienstig in de witte Vrouwen-vloed wesen: waar van men d'afsiedsels soude konnen dringen.