CCXXXI. Hoofd-stuk. Hepatica, Edel-lever-kruid.
DIt kruid wast seer laag sonder eenige struik, want uit de dunne, seer geveselde, swarte worteltjes komen, breede bladen, redelyk groot, stevig ofte hard, staande yder op zyn steeltjes: dese bladen siet men altyd in dry'en gesneden, dog niet tot de steel toe gelyk de klaveren, maar tot omtrent half wegen, soo dat sy als een dry-blad vertoonen. Nog komen daar seer dunne, teere, ronde, ruige, rood-groene steeltjen, van anderhalve vinger langte ontrent. Op de top komt een ses-bladig en sters-gewys gemaakte bloemtjen, blauw, roodagtig ofte witte bloemtjes, welke somtyds ook meer-bladig ofte dubbelt gesien werden, rustende op een groen geblaad steunseltjen. In 't midden is een klein knoopjen, met verscheide draadjes bewassen: dese knoopjes veranderen eindelyk in rouwe zaad-huisjes met klein wit zaad, het welk ryp zynde, daar van selver uitspringt.
Sy groeijen by heele bosjes, welke daar na in veele planten konnen verdeelt werden. Men vind se hier alleen in de Bloem-hoven, en bloeijen seer vroeg, selfs als de sneeuw nog legt; de bladen zyn des Somers en 's Winters altyd groen. Het zaad word in 't midden van Lente ryp; en dan schieten daar weder nieuwe bladen uit, die in 't begin van onderen paars-koleurig zyn. Men noemt het mede Trinitas, Trifolium Aureum, Trinitatis Herba, Gulden-lever-kruid, enz.
Het werd Hepatica genaamt, om dat men segt, dat het de verstopte lever open; het werd dan ook goed gehouden voor alle verstopte ingewanden; ook