grooter dan de vorige, waar na swarte, lankwerpige en platte zaad-huisjes volgen.
Een derde is heel ruig en haaragtig, met witter en sagter bladen, anders de vorige gelyk.
D'eerste vind men op de Heide, en magere dorre plaatsen. Maar de twee andere vind men in Italien en Spangien. D'eerste bloeid in de Lente, en de meeste Somer door, maar d'andere soorten wat later: welke men hier in de hoven vind.
De bloemen en het zaad zyn meest by ons in gebruikt, voornamelyk tegens het graveel en alle nier-qualen, dryvende de pis en graveeligheden af; benemende mede alle de verstopheden van de milt, lever, en scheil-klieren: derhalven is het dienstig in water-sugt, geel-sugt, slym-sugt, dikke en harde buiken, enz. Hier toe werd mede voor al de brem-rape gepresen. Ten desen einde zyn d'afsiedsels best gedronken, want de confytingen en conserven zyn onnut. Tot het selfde oogmerk werd daar mede een vast zout uit gemaakt.
De knopjes van de bloemtjes, eer die open gaan, werden geplukt, en gesouten; welke, afgeweikt zynde, op de tafel, in plaats van kappers, opgedist werden. Van de rysen, maakt men niet alleen besemen en vegers, maar ook touwen. De byen zyn seer verlieft op de bloemtjes, met welke men mede de spysen geel kan verven.