CC. Hoofd-stuk. Foenum Graecum, Fenegriek, Boks-hoorn, Koe-hoorn.
DIt gewas heeft een enkele, dunne, groene, holle steel, in verscheide zyd-scheuten verdeilt. De bladen zyn de Veld-klaver gelyk, dog ronder en kleinder, en van boven groen, maar van onderen bleek. Aan de toppen der steelen groeijen kleine witte bloemtjes, van maaksel als van linsen. Waar na lange, dunne, krom-om-gebogene, smalle, scherpe hoorntjes ofte zaad-laadjes volgen, in welke geelagtige, matig groote, langwerpige en hoekige zaden ofte erwtjes leggen. De wortel is dun, wit, en niet groot.
Men vind het hier alleen in de Tuinen der Artzeni-bereiders. In de Lente gesaaid zynde, bloeid het in de Somer, maar in de na-tyd, later.
Het gedroogde zaad pleeg gegeten te werden, ende is een goed voedsel. Maar nu bevind ik, (ten