CXCII. Hoofd-stuk. Fagopyrum, Boek-weit.
DE Boek-weit noemt men mede Tragopyrum, als of men seide Weit der Bokken, en Fagotriticum, Fagopyrum, Frumentum Saracenicum, enz. De stammetjes zyn dun, rond, glad, wat gestreept, rood, en in verscheide takjes verdeeld, somtyds wel twee voeten hoog. De bladen zyn breed en spits toeloopende, geel-groen, sagt, tenger en sappig, van gedaante de roode Melde niet ongelyk. Boven op de toppen komen veele kleine, witte tros-gewyse bloemtjes by een, waar na driekantige zaden volgen, met een taaije donker-bruine bolster bekleed, welkers binnenste wit is. De worteltjes zyn klein en veselagtig.
Dit zaad word alle jaren gesaaid, want de wortel vergaat. Men ziet haar hier met heele velden vol weelderig-wasschen. Sy word in de Lente gesaaid, en bloeit in de Somer.
Een Pap van het meel met melk en Saffraan gemaakt, stilt de hitte en pyn der heete geswellen. Dit zaad ontbolstert zynde, werd tot meel gemalen, waar van men brood en koeken bakt: en met water een dikke Boek-weite bry gekookt werd. Ook werd daar bruin bier van gebrouwen. De Duiven en Hoenders werden van dit zaad haast vet. De bolsters dienen niet alleen om daar glasen, en andere brekende waren in te pakken, maar om daar kinder-beddekens van te maken, wanneer sy nog des nagts in 't bedde pissen.