Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 257]
| |
staande twee en twee tegens malkanderen over, wat langagtig-breed en spits toeloopende, aan de randen rondtom wat geschaart, langs de takjes nevens de bladen komen kleine witte bloemtjes, met geele ofte purper-roode kleine stippeltjes: de wortel is klein, dun en veselagtig. Het groeid overvloedig in vogtige, zandige plaatsen, en in de weijen. Het bloeid de meeste somer door. De wortelen blyven des winters over. Dit gewas is wat bitteragtig, t'samen-trekkende, en wat doordringend; het welke, om syn afvagenheid en doordringelykheid, soo van binnen als van buiten, tegens alderlei oog-quaalen gebruikt word: wanneer men dit kruid alle dagen eet over Salade, ofte in warmoes; ofte anders alle ogtend het poeder inneemt: uiterlyk gebruikt men het overgehaalde water, maar ik mein dat het kooksel beter soude zyn, alsoo alle de kragt niet over den helm kan gaan. |
|