Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 250]
| |
ne lyfverwige (selden witte) bloemtjes. De houtagtige wortel verbreid zig langs de aarde henen. De tweede is mede een seer laag houtagtig heestertjen, spruitende uit de wortel verscheide teere rysjes, van buiten bruin ofte donker-rood, anderhalve voet hoog, verciert met vry kleine, seer digt by een gevoegde blaadjes, die van den Thym zeer gelyk, maar vry kleinder en teederder. De bleek-paarse ofte lyfverwige roode bloemtjes hangen boven aan het top der rysjes nederwaarts, zynde langwerpig, hol van binnen, en voor open, als een klein tonnetjen. De wortel is teeder, langs d'aarde voortkruipende, en nieuwe scheutjes van zig gevende. Een derde is de voorgaande wel gelyk, maar de blaadjes zyn smalder en langwerpiger. De bloemtjes komen aars-gewys langs de dunne rysjes, en dat maar aan eene zyde, schoon-rood, met eenige swarte uitstekende draadjes. Men vindse op dorre en onvrugtbare velden en bergen. Maar de derde wast in Duitsland. Sy bloeijen de meeste somer door, dog d'eene scheid daar wat vroeger uit als d'andere. De Byen vergaderen een goeden honig uit de bloemtjes: en het heesteragtig gewas dient om besemen en boenders van te maken. Het poeder van de bloemen, bladen, en de houte rysjes ingenomen, doet de buik-vloed en stonde-vloed stoppen. Voorts is het hier niet in gebruik. |
|