CLXXVII. Hoofd-stuk. Dulcamara, Alfs-ranke.
DIt noemt men mede Solanum Scandens, Amara Dulcis, Glycypicros, enz. dese heeft lange, harde, houtagtige, en in veele takken verdeelde Ranken: houdende sig daar mede aan alle Heggen en struiken vast. Dese jong zynde, zyn groen, maar werden eindelyk van buiten bleek-bruin ofte asch-grauw, dog van binnen groen. Het hout is van binnen mergagtig, en ligt-brekend. De bladen gelyken seer na de gemeene nagt-schade, dog zyn wat duisterder groen, en somtyds wat na den purperen hellende: dese hebben yder haar eigen steel, aan welke veeltyds, agter aan het blad, nog een klein, en somtyds twee tegen over malkanderen staande blaadjes gesien werden. De bloemtjes komen met heele trosjes by malkanderen: zynde vyfbladig, en wat spits toeloopende, violet-paars, ofte blauw-purper-verwig en somtyds wit; in ʼt midden hebben sy een geel priemtjen, met eenige nopjes. Somtyds siet men de bladen met witte vlekken bevlekt: en somtyds hebben sy witte bloemen. Hier na komen groene besien die allenxkens schoon geel-rood werden en blinkend: het zaad binnen is plat en geel, dese zyn sappig, en niet aangenaam van smaak: selden siet men haar wit. De wortel is niet heel dik, en kruipt met zyn veselen voort.
De schorse gekauwt werdende, geeft eerst een bittere en daarna een soete smaak. Sy wast aan de kanten van de Gragten en Slooten langs de wegen. In de Lente schieten uit de wortelen wederom nieuwe bladen en Ranken: bloeijen in de Hooi-maand, en de vrugten volgen vervolgens.