CLXXVIII. Hoofd-stuk. Ebulus, Sambucus Humilis, Hadig, lage, of wilde Vlier.
DEn Hadig is een kruid den Vlier zeer gelykende. De stam is gehoekt en gekant, met veele breede leden ofte knopen, seer gelykende na de nieuwe loten van den Vlier. Uit dese knoopen groeijen twee tegens malkanderen over staande bladen, waar van ten minsten agt aan eene ribbe, (gelyk van de boom-vlier) vast zyn, wat breed, langwerpig, geschaart en puntig uitloopende. Op de toppen komen vyfbladige witte bloemtjes, sig uitbreidende met kroontjes, gelyk de gemeene Vlier. Daar na volgen eerst groene, en eindelyk byna ronde swartagtige besien, welke klein en langwerpig saad by zig hebben. De wortels zyn redelyk lang, en getakt, van buiten bruin, van binnen wit, en ligt brekende.
Het kruid vergaat tegens de winter, en de wortel schiet in het voorjaar wederom uit: niet tegenstaande het mede van saad voortkomt. Het wast hier en daar op vette akkers, langs de slooten, dyken en wegen, daar het vogtig is. Het bloeid in de Somer, maar geeft in de Herfst syn besien.