Tusschen dese komen uit de tamme gemeenlyk kleine, witte bloemtjes: maar de wilde heeft bleik-purpere, vertoonende in ʼt midden twee huisjes, gelyk als byen-huisjes: na ʼt afvallen der bloemtjes komt daar een zaad in, het Venkel-zaad byna gelyk, maar bitter: eindelyk werden dese Kaarden grys en een weinig bleik-geel: van binnen zyn sy hol, in welke men somtyds wormtjes vind. De wortel is vry lang en wit.
De derde is de voorgaande soorte ganschelyk gelyk, maar wast wat hooger en langer, ook zyn de Kaarden, ronder, korter en kleinder, dat is, niet grooter dan een oker-noot. De tamme werden gesaaid, en om dat hare haakjes wat krommer zyn, zyn sy beter tot het gebruik. De wilde wasschen beide veel langs de Water-kanten: sy bloeijen alle in Braak-maand en Hooi-maand, maar in den Herfst werden de kaarden vergadert.
De tamme werden alleen van de Volders, om Lakenen te bereiden, gebruikt. Wat voorders de kragten belangt, die zyn nog niet regt bekend: ofte, ʼt geen men daar van schryft, is nog onseker.