CLXIII. Hoofd-stuk. Cupressus, Cypressus, Cypresse-Boom.
DE Cypres is een regte, lange en dikke Boom, met een spits opgaande top. Van zyn midden af heeft de selvige seer veele takken, sig niet verre uitbreidende, maar wasschen langs de middel-stam na om hoog, maar genaken den top niet: want dese Boom werd van zyn midden af allenxkens spitser en puntiger. Het hout is hard, digt en vast; welriekende, en wat bleiker als geel Sandel-hout: werdende van geen wormen aan gedaan, nog vermolmt, ofte splyt niet. De groenigheid, die het in plaats van bladen heeft, is lankwerpig rond, dog lyviger en dikker dan de Tamaris-Boom. De vrugten zyn van groote als de grootste Okker-noot; hangen van de takjes nederwaarts; sy zyn een weinig langwerpig rond. Ryp zynde splyten sy open, en dan vliegt haar klein, plat, seer dun en grysagtig zaad, door de wind, daar uit. Uit de bast druipt een harst. Dese Boom werd het Manneken genaamt, want het Wyfken wast laager ende brengt geen vrugten te voorschyn.
Sy groeijen hier nergens dan in de Hoven, want sy werden uit Italien hier gebragt. Dit geboomte blyft altyd groen: gevende zyn vrugten in den Herfst, alhoewel men segt dat die drymaals 's jaars draagt.
De groente deses Booms siet men veel gehouwen en geschildert ontrent de wapenen, en Graf-steden