CLXII. Hoofd-stuk. Cuminum, Komyn.
DE Komyn heeft een, dog ruigagtig dun Stammetjen, dat sig in verscheide takjes verdeelt, een voet of anderhalf hoog. De bladen zyn niet dan snippelingen, gelyk die van de Venkel ofte Dil, dog wat kleinder en korter. Boven op de toppen komen kroontjes, gelyk van de Dil, met seer kleine witte bloemtjes: na desen siet men een langwerpig en puntig zaad, Venkel-zaad byna gelykende, dog wel soo groot en lyvig, met een duistere, byna Olyf-koleurige verf, tusschen groen en geel, sterk van reuk en smaak. De wortel is dun, wit en veselagtig.
Sy moet alle jaren in de Lente versaaid werden. Groeid alhier op verscheide velden, daar toe bereid: en bloeid in de Somer.
Het zaad is fyn van deelen, bestaande uit een oliagtige vlugge olie en zout, die verdunnende, en slym-verterende is. Het dient in buik-pynen, en tegens de winden: vervordert de Vrouwe-vloed: men kan die tot 60 greinen in poeder gebruiken: ofte de gedistilleerde olie droppel-wys in geven: of men kan daar een kooksel van maken; of die gebruiken als Thee: men doet het gestoote zaad onder de Pappen, tegens de windige en koude slym-geswellen. Met het kooksel mag men in de keel-geswellen gorgelen. Is mede goed in darm-speutsels tegens buik-pyn en winden.
Veele gebruiken het zaad, tegens de voorschreve