CLX. Hoofd-stuk. Cucurbita, Kauwoerde, ofte Kalabas.
DE Ranken der Kauwoerden zyn groen, redelyk dik, kantig, lang, in veele takken gedeelt, en met hare Klawieren aan Boomen, Heggen, en Somer-huisjes sig vast makende. De bladen zyn vry groot, als een rond spits-toeloopende; maar de bladen van de breede ofte Peer-wys Kauwoerde, zyn een weinig gekartelt. Voorts zyn sy sagt, en niet alleen de bladen maar ook de Ranken en de Klawieren, zyn als met een sagte dons overtrokken: yder blad heeft zyn eigen steel. De witte vyf-bladige bloemtjes staan yder op haar steeltjen, spruitende uit daar de bladen haar oorsprong hebben. Hier na siet men de vrugten, die vry groot werden, en sommige klein blyven. De figuur is verscheiden: als een glase bottelje, ofte met somtyds boven nog met een krop ofte buik, zynde als twee-buikig, ofte sy zyn breed en Peer-wys, sonder hals, ofte sy zyn wat langagtig. Ofte rontom met wratten bewassen, plat, ofte matig hoog: sommige zyn klein, en van koleur als een Orangien Appel, enz. de schors is eerst groen, en als wat donsig; daar na werd die geel, kaal, hard en houtagtig. Het merg is wit en sappig, tusschen welk het zaad op order geschikt is: het zaad is wit, lang, plat, matig dik en breed; aan 't eene eind spits, maar aan 't andere eind twee hoekig, stekende op yder hoek een weinig uit: de pit is soet, gelyk het Konkommer-zaad. De wortel is tamelyk dik, en somtyds vry dun, met eenige veselen behangen.
Sy wasschen alhier in de Hoven; en komen alle