vier groote lange, matig breede, gladde, gras-groene, lyvige bladen, wel van anderhalve spanne lang uit d'aarde, den Ajuin ofte grooten Hiacint gelykende. Tusschen dese bladen komen twee, ten hoogsten vier groote, dikke, langwerpige, drykante blaasjes, (gelykende byna de knop van een Tulp) met heele korte steelen: boven uit dese knoppen komen twee of dry groene draadjes: dese splyten sig in de Somer in dry deelen open, waar in rond, hard en bruin zaad gelegen is: waar na dan bladen en alles vergaan. De wortel gelykent na een kleine Ajuin, onder breed, maar boven spits, aan d'eene zyde plat en met een vore, wanneer die bloeid, anders siet men die niet: sy bestaat mede uit verscheide rokken, is van buiten donker-bruin: van onderen zyn verscheide veselen, van binnen wit, een melkagtig sap uitgevende, als sy versch is, soet van smaak, maar daar na wat bitteragtig, verwekkende quylen.
Daar zynder die dit voor den Hermodactylus houden, maar meine dat sy bedrogen zyn: alsoo de Hermodactyli uit geen rokken bestaan, maar is een bol-gewas van binnen, als de Boontjes-hol-wortel vol meelagtigheid: en de Colchicum in tegendeel, werd niet alleen, gedroogt zynde, rimpelig, maar van binnen swart en voos.
Het is mede een ander gewasch als de Tydelosen ofte Narcissen: zynde dese soo genaamt, om dat de bloem maar van eenen dag is, en daarom van de Grieken Ephemerum genaamt.
Het verandert seer na de plaats, want het groeit in Italien,Vrankryk, Duitsland, in laagten en in hoogten, en daarom zyn de bladen somtyds grooter, en somtyds kleinder; alhier vind men het alleen in de Hoven.
Dit gewas segt men fenynig te wesen, voorna-