CXLIII. Hoofd-stuk. Consolida major, Symphytum majus, Waal-wortel, Smeer-wortel, Spek-wortel.
DE Stam ofte Stammen zyn twee ofte dry yoeten hoog, kantig, rouw in 't aantasten, vry dik, en hol, niet getakt, ten zy eenigsins, daar de bloemen zyn. Soo wel de bladeren die uit de wortel voortkomen als die aan de Stammen wasschen, zyn groot, lang en breed, spits toeloopende, rouw en als met sagte doorntjes begroeid, die in de huid prikkelen, hard en vreed, morsig groen van koleur. Op de toppen en zyd-scheuten komen de bloemen taks-gewys, vertoonende een lang, en hol Kelkjen, meer purperagtig, somtyds wit, maar selden geel: hier na volgt een rondagtig bruin zaad. De wortel is van buiten swart, maar van binnen wit, en lymagtig; is lang, dik en grof.
Een andere soort heeft een knobbelagtige wortel, de bladen kleinder, en de stam wat korter, wiens bloemtjes geel gemeenlyk zyn: anders de vorige soorte ganschelyk gelyk.
Men sietse veel langs de Rivieren en Slooten wasschen, ook wel in natagtige Weijen, en aarden mede wel in de Tuinen. Sy hebben in Braak-maand en Hoi-maand bloemtjes, waar na het zaad volgt.
De wortelen werden in de Genees-kunde alleen gebruikt. Het is een wond-middel soo innerlyk als uiterlyk gebruikt: is dienstig tegens de breuken