Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 196]
| |
leid werden, alsoo het als een Wyngaart, verscheide klawieren heeft om sig vast te hegten, welke komen daar yder oorsprong der bladen is. Dese Citrullen stronk dan is vry lang, verdeelende sig in veele takken en ranken. De bladeren zyn vry groot, breed en langwerpig uitlopende, in veele deelen diep gedeelt, tot byna haar middel-ribbe toe, hebbende yder een lange steel. Dese bladen met de stronk en takken zyn rouw en als doornagtig in 't aantasten. De bloemen zyn matig groot goud-geel en vyf-bladig, niet spits toeloopende. De vrugten zyn vry groot, rond, in de lengte met vooren ofte strepen, groen, maar wit, al waar d'onderste zyde d'aarde raakt, van buiten glad. Van binnen zyn sy vast en lyvig van vleis. In 't binnenste voose merg leggen bruine, langwerpige, platte saden, van groote als kawoerde zaad, maar het binnenste deser bolsters is wit. In d'Italiaanse plaatsen zyn dese gewassen gemeen, dog groeijen hier alleen in de Hoven. De vrugten zyn in 't einde des Somers ryp, en duuren lang sonder rotten, wanneer men die by de steel aan de Solderingen hangt. Het vlees naast de schorse werd rauw gegeten, om de hitte des bloeds te verkoelen en den dorst te lessen, werd ook gesoden en als spyse gebruikt. Het zaad werd onder de vier groote verkouwende saden in de winkels voorgeschreven; maar ik agt dat het eigentlyk niet verkoelt; niet meer dan een Amandel. Men maakt met Gerste-water daar een soort van melk af, tegens nier en blaas-pynen, om te versagten en de brand en pyne te stillen, het welk om zyn oliagtige deelen niet vreemt is. Het selvige gebruikt men mede in hitsige koorsen tegens den dorst: en mede om te doen slapen, soo daar wat wit zaad van Eul-bollen by is gedaan. |
|