CXXXIV. Hoofd-stuk. Chamapytis, Veld-Cypres.
DIt gewas noemt men ook Iva, Iva Arthetica, Iva Arthritica, Ajuga, Abiga, enz. Dese is dryderlei: d'eerste heeft veele, kleine, dunne, hairagtige takjes, half en half opstaande en ter aarden neder leggende, de blaadjes staan aan yder lid twee en twee , tegens malkanderen over, sonder steeltjes, lang, en smal, somtyds in vieren , maar meest in dryen gekloven, een weinigjen ruig; niet te groen van koleur. Tusschen 't begin der blaadjes komen kleine, geele bloemtjes, hebbende elk zyn groen, en eenigsins getand kokertjen. De wortel is veselagtig, 't geheele gewas riekt eenigsins harstagtig na den Pyn-boom: en daarom heeft het zyn naam na den Pyn-boom gekregen, als of men seide lage Pyn-boom.
De tweede wast met kromgeboge, dikkere vierkante en eenigsins wolagtige steeltjes meer opwaarts; heeft veele ledekens, uit welke aan yder zyde een blaadjen voortkomt, yder aan een steeltjen, breed, dog in veele snippelen gedeelt; tusschen haren oorsprong komen dry of vier bleek-paarse ofte purper-roode bloemtjes staande yder in zyn groen getand kokertjen. De wortel is dun en veselagtig. Dit gewas riekt mede na de Pyn-hars.
Het derde riekt mede na den selven hars, hebbende ses of seven gryse steeltjes, een palme hoog; dese deilen sig nog in andere kleindere takjes. Hier aan wasschen kleine, een weinig breed en lange spits toeloopende gryse blaadjes, sonder steeltjes. Op het top der steeltjes komen kleine, bleik-geele, en