veele digt by een, en regt op staande, niet nederhangende. Is van wortel mede als de vorige, maar soo kloek niet.
De vierde noemt men Raponce, ofte Rapunculum, dese heeft korter Stammetjes, als het groote Hals-kruid. De bladen zyn het selvige ook seer gelyk, dog niet soo diep geschaart, nogte soo ruig niet. De bloemtjes buigen sig nederwaarts, bleik-purper, ofte paarsagtig blauw. De wortelen zyn wit, dun, die met veele veselen voort-kruipen.
De vyfde soort is mede een Raponce ofte Wilde Raap, heeft dunne Stammetjes met langwerpige, effene, smalle, kaale en ongekorve blaadjes; de bloemtjes zyn kleinder als die van hals-kruid, , gemeenlyk blauw: de wortelen zyn wit, ontrent een vinger lang, bequaam om gegeten te werden.
Eer de boemen deser soorten open gaan, zyn sy vyf-hoekig, maar als de bloemen open zyn, vertoonen sy een langagtig Klokjen met vyf puntige tippen, met eenige witte draadjes daar in. De zaad-buisjes selfs zyn hoekig, boven breed maar blood.
Een sesde soort van Raponce ofte Wilde Raap heeft onder breede bladen, maar hoe sy hooger groeijen, hoe die smalder werden. De Stammetjes werden een spanne hoog, op welkers top de bloemtjes komen als een aare, en daarom Vosse-staart genaamt. Dese bloemtjes zyn klein, en eer yder in 't besonder open gaat, gelyken sy wel een klein hoorntjen, maar open gaande, vertoonen sy vier smalle blaadjes, die wit, blauw ofte purper zyn. Daar na volgen kleine zaad-buisjes digt by een; heeft, gelyk andere Rapen, witte wortelen.
De dry eerste soorten wasschen alhier alleen in de Hoven, maar in Duitsland, wasschen sy meest langs de Weijen. Het vierde, vijfde en sesde