CXXV. Hoofd-stuk. Centaurium minus, Duisend-gulden-kruid.
DE Centaurium Minus wast met weinige dunne, en eenigsins kantige stammetjes, een spanne hoog, of, soo het een goede grond heeft, hooger. Dese verdeilen sig boven in verscheide takjes: dese stammetjes zyn bewassen met blaadjes, die twee en twee over malkanderen geplaatst zyn, en dat tot boven toe, van maaksel en gedaante die van den Hypericum ofte St. Jans-kruid gelyk, welke na de dorre ofte vogtige aarde in groote veel konnen verschelen: alsmede van groenigheid: deser gedroogt zynde, werden geel. Op den top komen veele, kleine, vyf-bladige en ligt-purpere bloemtjes, somtyds, dog selden wit, waar na eenige langwerpige zaad-bolletjes komen, in welke seer veel klein zaad besloten is. De wortel is geelagtig, veselig en hard.
Sy wasschen in Holland veel in de laagten van de Duinen, als mede buiten Uitregt: maar wast weelderiger in de Weijen. Het bloeyd in Hooy-maand en Oogst-maand, en werd dan vergadert en gedroogt.
Het werd niet alleen Santori genaamt, maar Duisent-gulden-kruid, en dat om zyn groote kragten, en dat voornamelyk tegens de koors. Hier mede maakt men, met byvoeging van Alsem, en gesegende Distel, een Alsem Wyn tegens de koorsen af. Tegens de koors kan men het kooksel mede gebruiken, als mede een Pap daar van in bier hangen: men kan het mede dagelyks trekken, als Thee: maar men gebruikt het selvige selden dan met byvoeginge van andere koors-middelen: men kan