CXX. Hoofd-stuk. Caryophyllata, Nagel-kruid.
DIt gewas wast op lage ofte bergagtige plaatsen. Het lage heeft een dunne, donker-groene ofte duister-purpere, ruigagtige steel, van een voet ofte twee hoog, die boven wederom in verscheide takjes gedeelt werd. Onder aan, nevens de steel, zyn ruige, in dryen gemeenlyk gedeelde bladen, hard en donker-groen, eenigsins getand: hebbende onder sig nog gemeenlyk twee ofte vier veel kleindere blaadjes; dese alle hebben een lange, teere, en bygevolg omgeboge steel. Hoe sy hooger komen, hoe sy kleinder werden. Op het opperste komen vyf-geblade geele bloemtjes, hebbende van onderen nog vyf smalle puntige groene blaadjes tot een steunsel, en hebben groote gelykenissen met de bloemtjes van vyf Vinger-kruid: hier na volgen eenige bolletjes ofte hoofdjes, bestaande uit veele kernen, gelykende wel na een onrype Moer-besie, hebbende yder op sig als een omgekromt hairtjen, welke ryp zynde, ligtelyk aan de kleederen der voorbygaande blyven hangen. De wortel is van veele veselen gemaakt, bruin, riekende en smakende na verlepte Kruid-nagelen.
Sy wast geern in boschagtige, en op veele onbebouwde plaatsen.
Die op Bergen Wast, heeft dikker, grooter, rouwer ofte hairiger bladen, rondagtig en aan de kanten getand, met lange steelen, aan welke sig nog