lyk, dog wat kleinder, en bruinder, zynde mede lang, seer smakelyk als men het knauwt. De wortel is sappig, wel een spanne lang, dun, wit of geel: de smaak is als die van de Pastinaken byna.
Het groeid geerne op vogtige plaatsen, en het zaad werd ons meest uit Bohemen, Duits-land en elders van daan gesonden; het bloeyd van Bloei-maand af tot Oogst-maand toe.
Alhier is niet anders in 't gebruik dan het zaad alleen, welkers gebruik ons een verwarminge aanbrengt, daarom verdryft het winden, en verteert de slym der maag. 't Vermengt ook de stonden, en buik-wee, voornamelyk het kooksel van onderen ingespeut. Dit zaad werd met Brandewyn over-gehaalt, en met Honig ofte Syroop soet gemaakt, en tegens de winden gedronken, doende wel oprupsen. Ook werd dit zaad van de Suiker-bakkers oversuikert, even als men den Anys doet, en tegens deselfde qualen gebruikt. De wortelen werden gesoden, en gelyk andere wortelen opgedist. Ook werden die seer van de verkens bemind.